Vissen? Met een geweer natuurlijk!
Kartuizers eten geen vlees. Eenmaal probeerde een paus dat te veranderen en meteen werd een flink aantal krasse knarren uit de orde naar Zijne Heiligheid gestuurd om aan te tonen dat de levenswijze van de kartuizers eerder gezond dan ongezond te noemen is. En zo bleven de kartuizers hun vleesloze maaltijden gebruiken.
Maar vis stond met grote regelmaat op het menu. En vis was zo’n beetje alles wat zwom in de taxonomie van die dagen, dus zeehond en otter hoorden daar ook bij.
Toen de kartuizers in Olland kwamen, was de visaanvoer goed geregeld. Van Ludolf van den Water hadden ze visrechten gekregen in de Dommel vanaf de Bobbenagelse Brug in Rooi tot aan de kapel van Liempde. Maar in 1475, toen ze zich goed en wel in Vught gevestigd hadden, verkochten ze dit visrecht aan de heer van Boxtel. Het was voor hen gemakkelijker te vissen in de buurt van hun Vughtse klooster.
En hoe visten ze? Nou, eenvoudig, met een geweer. Nee, niet schieten, maar wel door hun geweer in de rivier te zetten. De Dommel bij Vught werd toen trouwens Dieze genoemd. Het visgeweer was een stelsel van palen met ertussen gevlochten takken en twijgen. Dat werd in de rivier gezet om daarmee de vis te leiden naar de plek waar de kartuizers hun netten en korven hadden staan om de vis te verschalken. Dat mocht van de hertog van Brabant die alle openbare wateren tot zijn eigendom rekende. Maar wel tegen betaling van een jaarlijkse kleine vergoeding: boter bij de vis.
De in Boxtel en omstreken beroemde kaarttekenaar Verhees tekende rond 1800 nog visgeweren of visweren op zijn kaarten. Die hadden een houten onderkant. Ziehier, een profiel van de hand van Verhees (opgevist uit Dungense Historiën 3 (2009) af. 3).
Planken vloer onder visgeweer